March 20, 2009

Polders

Definitie

Een polder is een gebied dat lager ligt dan het omringende water en waarvan de waterstand kunstmatig geregeld kan worden.

Eigenschappen

Een polder is een waterstaatkundige eenheid, dat wil zeggen dat het geen verbinding heeft met het buitenwater behalve via kunstwerken. Een poldermolen of gemaal (soms meerdere) regelt het polderpeil; via inlaten kan (vers) water worden binnen gelaten. Een polder is omgeven door een waterkering.

Typen polders

Droogmakerij

Een droogmakerij is een bemalen gebied dat van oorsprong een meer of ander groot open water was. Aangezien een droogmakerij vrijwel volledig naar menselijk inzicht kon worden ingericht, is het een ultieme vorm van een cultuurlandschap.

Droogmakerijen komen in veel verschillende landen voor, maar nergens zoveel als in Nederland. Naar oppervlakte liggen 95% van alle Europese droogmakerijen in Nederland. Nederlandse ingenieurs zijn ook bij de totstandkoming van veel buitenlanse droogmakerijen betrokken geweest. De droogmakerij als landschapstype wordt in Nederland doorgaans niet erg hoog gewaardeerd, vooral vanwege de eentonigheid van het landschap. Internationaal is er echter zeer veel bewondering en belangstelling voor.

Vanaf de 11e eeuw werden veel gebieden in Zeeland ingepolderd. Dit werd gedaan in opdracht van de Vlaamse abdijen die Zeeland grotendeels in handen hadden. Het bouwen van dijken kostte veel moeite, omdat er geen goed gereedschap was. Langzaam werden de eilanden door inpoldering wat groter.

De oudste Hollandse droogmakerijen dateren van de eerste helft van de zestiende eeuw. Het betreft in die tijd kleine meertjes in Noord-Holland die experimenteel worden drooggelegd. De eerste grote droogmakerij, de Zijpe, valt aan het einde van de zestiende eeuw droog. Bekender zijn echter de zeventiende-eeuwse en latere droogmakerijen, waarvan de Beemster op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO. (1608-1612) de eerste belangrijke was. Deze polder staat sinds 1999 op de

Indijking

Een indijking is een inpoldering van getijdengebied langs de kust of een rivier. Hierbij gaat het om een gebied dat al periodiek droogviel en door indijking definitief droog blijft en in cultuur gebracht kan worden. Aan de kust gaat het meestal om kwelders, langs de rivier om voormalige uiterwaarden.

Kwelder (indijking)

Een kwelder (ook: gors, schor(re), schol of groeze/groes) is een begroeide buitendijkse landaanwas die bij een gemiddeld hoogwater niet meer onderloopt. Alleen bij erg hoge waterstanden komt hij blank te staan. De term wordt ook wel gebruikt voor een onbedijkte aangeslibde kleibank.

Bij het onderlopen van een slik tijdens vloed, blijft er telkens wanneer het water wegloopt wat nieuwe modder liggen. Hierdoor ontstaat de kwelder, die langzaam maar zeker steeds droger wordt. De laagste delen van een kwelder worden gevormd door geulen, slenken en kreken. De kwelderwal is een hogergelegen deel van de kwelder, waar bij overstromingen vaak grover materiaal werd afgezet. Een goed voorbeeld hiervan zijn de kwelderwallen van de oude Middelzee in Friesland. De kwelderwallen zijn goed te herkennen doordat hierop de dorpen ontstonden. Bijvoorbeeld de gordel van dorpen Hijum, Hallum, Marrum, Ferwerd, Blija en Holwerd. De kwelderwallen worden verder gekenmerkt door akkerbouw omdat de grond lichter (zandiger) is dan de overige kweldergronden.

Wanneer het water voor dat het bij een dijk komt over kwelders stroomt, dan verliest het onderweg veel van zijn kracht. Om die reden is recentelijk in Engeland een dijk niet verhoogd maar doorgestoken waardoor de kreken en kwelders zich konden herstellen. De keuze was hier of miljoenen ponden uitgeven aan het versterken van een dijk of een beperkte hoeveelheid land overgeven aan de natuur.

Uiterwaarde (indijking)

Een uiterwaard (ook: uiterwaarde en uiterdijk) is het overloopgebied tussen een winterdijk en het zomerbed langs een beek of rivier. De uiterwaard is de ruimte voor de rivier die nodig is om de tijdelijke piekafvoeren te bergen: in perioden van grote waterafvoer lopen de uiterwaarden tot aan de dijken onder water. Uiterwaarden zijn buitendijkse gronden. Geulen binnen de uiterwaarden heten strangen.

Door de uiterwaarden van een (lage) zomerdijk te voorzien, is het land erachter constanter droog. Dit is handig voor boeren die de uiterwaarden vaak gebruiken als weide voor hun vee. Tegenwoordig krijgen veel uiterwaarden naast waterhuishoudkundige en agrarische bestemming, een specifieke bestemming voor natuurontwikkeling (waaronder ooibossen).

Veenontginning

Veenontginning is het verwijderen van een veenlaag zodat er bouwland, weidegrond of water overblijft. Het delven van veen was aantrekkelijk omdat het als brandstof kan dienen. Voor het winnen van deze brandstof, turf, zijn in Nederland zeer grote veengebieden ontgonnen. Het aanwezige hoogveen en laagveen is op grote schaal afgegraven of weggebaggerd. Als de bovenste laag van hoogveen wordt vermengd met het zand onder het afgegraven veenpakket, ontstaat er zogenoemde dalgrond. Wanneer laagveen wordt afgegraven ontstaan er, door de hogere waterstand, plassen en meren.

Laagveenontginning

De Grote Ontginning was een periode van laagveenontginningen van de 11e tot de 13e eeuw in wat ook wel de Hollands-Utrechtse laagvlakte wordt genoemd. In deze periode is het landschap daar grotendeels gevormd en is sindsdien slechts weinig veranderd. Met de uitvinding van de baggerbeugel in de 16e eeuw kon het veen onder de waterspiegel weggebaggerd worden, een praktijk die slagturven werd genoemd. Een negatief gevolg van het slagturven - vooral wanneer dat op grote schaal gebeurde - was dat hierdoor enorme meren konden ontstaan, want de smalle legakkers werden bij stormen dikwijls weggeslagen, waardoor de veenplassen een steeds grotere omvang kregen. Op die manier heeft het Haarlemmermeer zich in de 16e eeuw verenigd met het Leidschemeer, waardoor een waterplas ontstond die zelfs steden als Haarlem en Leiden bedreigde.

Hoogveenontginning

Bekende Nederlandse hoogveenontginningen zijn het zuidoosten van Groningen en het oosten van Drenthe. Een ander groot hoogveenontginningsgebied was De Peel, gelegen in het grensgebied van Noord-Brabant en Limburg (Nederland). Voor het winnen van veen zijn daar vele kanalen gegraven en uitgestrekte veenkoloniën gesticht. De veenmosturf uit de hoogveengebieden is meer dan laagveenturf geschikt als brandstof. De veenkoloniën werden, naast lokale arbeiders, bevolkt door grote aantallen mensen uit het westen van Nederland. Plaatsnamen zoals Nieuw-Amsterdam en Hollandscheveld herinneren hier nog aan. In Drenthe ligt het gebied dat in Nederland het laatst werd verveend: Het Bargerveen, ten noordoosten van Schoonebeek. Hier werd voor het laatst veen afgegraven in 1992. Dat gebeurde niet meer voor brandstof, dit veen diende als grondstof voor turfstrooisel dat werd gebruikt als bodemverbeteraar, het maken van Norit, en een pigment: Drents Zwart.

Bronnen, noten en referenties

more from similar articles: